2.12.5 Elektrische installatie

  • De elektrische installatie te voldoen aan de NEN 3140/ NEN 1010;
  • Kabels van pompen, vlotter en sensor(-en) direct op de klemmen in de automaat monteren indien de maximale kabellengte 25 meter is. Anders lasdozen in overleg met de gemeente toepassen. Geen lasdozen in de pompput, bovengrondse lasdoos in koppelkast toepassen;
  • Apparatuur goed bereikbaar en gemaalcomputer op afleesbare hoogte plaatsen;
  • De installatie voorzien van een GPRS modem;
  • Analoge ampèremeters van groot formaat of digitale ampèremeters in APP;
  • Alle meet- en schakelpeilen in NAP;
  • De gemaalcomputer beveiligen tegen overspanning, zoals de fabrikant voorschrijft (dit geldt ook voor de sensor en indien nodig de voeding van het energieleverend bedrijf);
  • Overstortmeting, bruto en netto (alleen bij bergbezink en/of retentievoorziening);
  • Eventueel Smart Run of pomptype Concertor. Een en ander afhankelijk van type stelsel.
  • Besturing pompen via de gemaalcomputer;
  • Op de gemaalcomputer dient het volgende minimaal aangesloten te zijn:
    • Stroomtrafo’s t.b.v. de pompen.
    • Thermische beveiliging per pomp.
    • Storing frequentie-omvormer en/of softstarter (indien aanwezig).
    • Pomp in bedrijf.
    • Pomp schakelaars op uit (in serie met werkschakelaar).
    • Storing stuurstroom.
    • Hoogwaterwipper.
    • Niveausensor (radar niveaumeting Vega Puls C21 met Vega verstelbare sensorbeugel rvs).
    • Overstortsensor (zie hierboven), intern en extern (alleen bij een bergbezink- en/of retentievoorziening).
    • Niveausensor (zie hierboven) van het lozingsriool (alleen bij een bergbezink- en/of retentievoorziening).
    • Spoelsysteem in bedrijf (alleen bij een bergbezink- en/of retentievoorziening).

Klik hier om naar de enquĂȘte te gaan.